1 | JAPIN, ARTHUR (1956) |
Een schitterend gebrek | |
2 | Michaelis, Hanny |
Verzamelde gedichten | |
3 | Bronwasser, Sacha |
Luister |
archief
Nacht van de Poëzie, een verslag
Op 23 maart stroomde de Jaarbeurs in Utrecht vol voor de 31e Nacht van de Poëzie. De nacht zou plaatsvinden in de Media Plaza, een plek die zo als achtergrond had kunnen dienen voor Stanley Kubrick’s science-fiction film 2001: A Space Odyssee.
Bij binnenkomst hangen aan het plafond borden met daarop de aankondiging voor de 31e editie van Nacht van de Poëzie, als om de bezoeker ervan te vergewissen dat hij of zij echt goed zit. De roltrap brengt me naar de garderobe, alwaar ik mijn jas aan het personeel toevertrouw. Vlak voor ik de poëtische nacht in kan duiken krijg ik nog een polsbandje om en graai ik een programmaboekje van de stapel.
Ik kom terecht in een cirkelvormige zaal waar (hoofd)redacteuren hun literaire tijdschriften etaleren, Terras, Avant Garde… Ik ben op zoek naar één standje in het bijzonder, namelijk dat van Slang. Ik had de redactie van dit tijdschrift (waar ik bij betrokken ben) beloofd om te kijken hoe ze het zouden doen.
Slang staat op een mooi punt: tegenover is de bar (die zou in The Shining zou kunnen figureren); en daarnaast zijn snacks te koop, zogenaamde “bites”. Enthousiast begroet ik de hoofdredactrice, Saskia Buddelmeijer, die nog in haar eentje achter de tafel zit. Evenals bij de overige standjes liggen de tijdschriften netjes over het tafelblad uitgespreid en kunnen passanten zich direct op het tijdschrift abonneren. Erg leuk allemaal, maar ik ben hier om verslag te doen. Zodra wordt aangekondigd dat de opening zal plaatsvinden, spoed ik me snel naar desbetreffende zaal.
In een futuristisch aandoende ruimte die het best omschreven kan worden als “strak” en “wit”, wordt de nacht passend geopend: met gedichten. Allereerst is daar de burgemeester van Utrecht, Aleid Wolfsen, die met een zelfgeschreven gedicht begint, waarna de presentatoren, Ingmar Heytze en Ester Naomi Perquin, het stokje overnemen. In eveneens spierwitte kleding worden de volgende dichters voorgesteld die de eerste poëzie van de avond voordragen: het jonge talent Ellen Deckwitz, winnares van onder andere de C. Buddingh’ Prijs, en Bernard Wesseling, actief op veel festivals en een absolute podiumdichter. Dat hij ook gevoel voor humor heeft, blijkt als hij droogjes opmerkt dat het publiek tussendoor best mag klappen. Immers, je werkt toch “weken aan zo’n gedicht”.
Na de opening ga ik terug naar de Slang-stand, waar ik mijn programmaboekje heb laten liggen. Waar wil ik nu precies naartoe? Ik kan het niet al te laat maken in verband met mijn terugreis, maar zie al snel dat ik me daar geen zorgen over hoef te maken: er is nog genoeg tijd en om tien uur precies is er in de flashzaal een optreden van Tonnus Oosterhoff, over wie ik voor Boekennieuws een auteursportret heb geschreven.
Ook deze zaal heeft die futuristische uitstraling. Het nadeel is alleen dat het er wat krapjes is, zodat toeschouwers die later binnenkomen gedwongen zijn om te staan. In een korte inleiding legt Oosterhoff uit wat er gaat gebeuren: als liefhebber van amateurvideo’s, heeft hij een film van de familie Boissevain ontdekt. Twee jongens uit deze familie, de gebroeders Janka en Gideon, waren verzetsstrijders in de Tweede Wereldoorlog, die op 1 oktober 1943 werden geëxecuteerd. De beelden van de amateurfilm toonden de broertjes op jonge leeftijd, en werden afgewisseld met beelden van het heden, waarin onder andere het graf van de broers te zien was. En onderwijl droeg Oosterhoff een prachtig gedicht voor dat bij wijze van spreken als commentaar diende bij de film. Het resultaat: een indrukwekkende performance waarin beeld en tekst elkaar op indrukwekkende wijze versterkten. Op het einde werd Oosterhoff dan ook getrakteerd op een daverend applaus.
Ik loop nog een paar rondjes, koop een ansichtkaart met een grappige tekst (“ik dacht/ik ga/iets prachtigs/schrijven/en ik bleef/-heel stil-/zitten wachten”), neem nog wat te drinken en merk dat de tijd begint te dringen. Toch is er nog iets waarmee ik de avond wil afsluiten: een fluistergedicht. Het idee is simpel: je gaat in een stoffen stoel zitten en krijgt “speciaal voor jou” een liefdesgedicht in het oor gefluisterd voor een euro. Ik maak het mij makkelijk en laat het fluisteren beginnen. Al na de eerste regel ben ik helemaal stil. Als het gedicht is afgelopen stamel ik dat ik niet weet wat ik moet zeggen. Volgens de dichteres hoeft dat ook niet (ze hield ondertussen alvast haar hand op voor de euro, dat dan weer wel).
Snel neem ik nog even afscheid van Slang, haal mijn jas op en ren naar buiten. Als ik er flink de pas in zet, haal ik met wat mazzel nog net de laatste trein.