Boekennieuws.

Nieuws, reportages en achtergronden uit de wereld van het boek

column

‘Ik weende, ik geloofde’ (1)

Door Grijsaard Henk

In het voorjaar van 1803 deed een reiziger een dorpje in Frankrijk aan en bestelde in een herberg zijn avondeten. Een wel zeer wakkere dorpeling zag alras wie de man was: de vermaarde schrijver François René vicomte de Chateaubriand. Natuurlijk liep de halve bevolking uit. En ziedaar, twee bedeesde echtelieden duwden hun zoontje naar voren richting vreemdeling en het baasje zei de zin op die zijn ouders hem zorgvuldig hadden ingeprent: ‘Ik kom mijnheer de burggraaf bedanken voor zijn boek, want nu kunnen papa en mama mij als een katholieke jongen opvoeden.’
Dit sloeg op Le Génie du Christianisme, dat het jaar daarvoor verschenen was en waarin de auteur, afrekenend met de pseudoreligie en de terreur van de revolutie, de wedergeboorte van het katholicisme had ingeluid, het geloof dat met zijn rijk- en adeldom de mensheid had doordesemd; het kreeg wederom burgerrecht, het godsdienstonderricht hernam zijn plaats, christelijke feestdagen werden opnieuw gevierd, kortom, Chateaubriand had, zoals hij zelf schrijft, voor de katholieken hun altaren weer opgericht.
Kort daarvoor had hij al opzien gebaard, vooral onder de jonge generatie, met twee romans, Atala en René, die hem tot gangmaker van de Romantiek in Frankrijk hadden bestempeld. ‘Chateaubriand zijn of niets’, noteerde de toen 18-jarige Victor Hugo in zijn dagboek. (Hij zou zich later ontpoppen als de grootste dichter van Frankrijk. ‘Helaas,’ merkte André Gide op). Voor de volledigheid: postuum zijn van Chateaubriand zijn lijvige, goeddeels zeer interessante Mémoires d’outre-tombe gepubliceerd; hij heeft er veertig jaar aan gewerkt en voor velen gaan ze tegenwoordig door voor zijn beste werk; zelf echter gaf hij de voorkeur aan Le Génie du Christianisme.
De ouders van Chateaubriand (hij leefde van 1768 tot 1844) hadden graag gezien dat hij priester werd. Hij studeerde ook enkele jaren op een seminarie, maar het kloosterkleed was zijn roeping niet. Liever ging hij zwerven; in 1791 scheepte hij zich in voor Amerika, waar hij Philadelphia, de staat Ohio en, onder leiding van een Nederlandse gids, het gebied van de grote meren bezocht.
Na de arrestatie van koning Lodewijk XVI keerde hij schielijk terug naar zijn vaderland, emigreerde naar Duitsland, waar hij zich aansloot bij het leger van de contrarevolutionairen, en belandde uiteindelijk in Londen. Hier zou hij zeven jaar verblijven; hij leed er bittere armoede, soms sabbelde hij op een stuk linnen om geen honger te voelen. Maar hij had althans het vege lijf gered; zijn oudste broer stierf onder de guillotine, als schuldig aan een afschuwelijke misdaad, hij was namelijk van adel.
In zijn eerste boek, een studie over revoluties, raakte Chateaubriand los van het christendom. Maar het overlijden van een paar zeer dierbare familieleden zette hem aan het denken, als gevolg waarvan hij het geloof zijner vaderen weer omhelsde. Waarvan hij getuigenis afgelegde met de beroemde-beruchte uitspraak: J’ai pleuré, j’ai cru. Ach, wat is de arme kerel daarmee voor aap gehouden! Jean-Paul Sartre, die met zijn maîtresse Simone de Beauvoir het graf van de schrijver in Saint-Malo bezocht, vond het in zijn valse eenvoud zo belachelijk pompeus, dat hij uit verachting erop piste. (Geen excuses voor het platte woord, Madame heeft het zo opgeschreven: Sartre pissa dessus).
(w v)

Geschreven door Grijsaard Henk op 17-03-2018.

Reacties op "‘Ik weende, ik geloofde’ (1)"

No comments yet