1 | Claudianus, Claudius |
Verzamelde gedichten | |
2 | Celan, Paul |
Gedichten | |
3 | Wolkers, Jan |
Turks fruit | |
4 | Alighieri, Dante |
De goddelijke komedie | |
5 | Reve, Gerard |
De avonden | |
6 | Palmen, Connie |
De wetten | |
7 | MacCheyne, Robert Murray |
Laat U met God verzoenen | |
8 | Tolstoi, Leo |
Anna Karenina | |
9 | Biesheuvel, J.M.A. |
In de bovenkooi | |
10 | Schmidt, Annie M.G. |
Pluk van de Petteflet |
Een verhalend gedicht: René Huigen over zijn werk
Onlangs voltooide schrijver en dichter René Huigen Steven 2, een lang verhalend gedicht dat uiteindelijk het middendeel zal vormen van een trilogie; het eerste deel Steven! zag in 2005 het licht. De trilogie in zijn geheel vormt een symbolische “reis” of ommegang door allerlei gedachtewerelden. Wat bewoog de dichter tot die zinnebeeldige, epische poëzie? Het genre lijkt nauwelijks in zwang. Wat, gezien de mogelijkheden die het biedt bijna verwonderlijk is.
Door Pim Wiersinga
“Het verhalende element biedt ruimte,” zegt de dichter op een zonovergoten Amsterdams terras – in de mythevorming nog altijd het terras waar schrijvende zielen elkaar treffen. “In feite wordt het verhaal minder voortgestuwd door de uitwendige intrige dan door de taal zelf. Omdat de vormen meer vastliggen dan in het vrije vers van de hedendaagse de poëzie, ervoer ik soms dat de taal als het ware de vervolgzinnen al aanreikte.”
Verhalen worden tegenwoordig vrijwel uitsluitend in proza geschreven. Poëzie is doorgaans kort en zuiver lyrisch.
“Gedichten verwijzen veelal naar zichzelf,” aldus Huigen. “Ze leveren commentaar op de vorm of halen hun eigen inhoud onderuit. Ze lijken niet bij machte om betekenis te verlenen aan de wereld of het grote verhaal, laat staan om commentaar te geven op de maatschappij, het menselijk bedrijf. Juist de volstrekt vrije vorm levert deze beperking op. Toen ik aan de Steven-reeks begon ontdekte ik dat vaste vormen de vrijheid bieden om naar een grotere samenhang te verwijzen en niet uitsluitend naar de eigen navel te staren. Wel pas ik die overgeleverde vormen eigengereid toe, met enjambementen en stijlbreuken. Zo houd ik ervan om een banale uitdrukking te vervlechten in een dichterlijke volzin.”
copyright foto Bezige Bij
Bakeliet en chromium
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Steven 2 een – niet eens verholen – kritiek bevat op de wegen die de kunst in de afgelopen eeuw heeft ingeslagen. Op zeker moment betreedt het personage Steven in het gezelschap van een soort vaderfiguur een schip dat in de jaren dertig modern was geweest.
Modern
Was het scheepsinterieur, doelmatig
Toegerust met bakeliet en chromium
Een schoolvoorbeeld van efficiëntie,
Doch stijlvol, te begrijpen als middel
Om, ondanks de donkere wolken die
Zich samenpakten aan de horizon,
Boven behoudzucht het nieuwsgierige
En altijd opgeruimde karakter van
Reizigers te stellen. (….) [p. 45]
Intuïtief voelt de lezer aan dat dit in proza moeilijk zo compact kan worden geschetst. Als de schrijver in proza te veel gaat stapelen loopt het al snel dicht. Terwijl verhalende poëzie deze mogelijkheid ten volle biedt.
Huigen: “In dit genre kan ik twee dingen tegelijk doen. Ik kan een verhaal vertellen, een intrige invlechten; en tegelijk kan ik mij lyrische terzijdes veroorloven.”
Werkt die intrige dan net zo als een prozaverhaal?
“Nee, anders. In Steven 2 is sprake van een soort groeiproces, het personage komt terecht bij een wat schimmige figuur in een boudoir- of zelfs bordeelachtige...
Met aloude poëtische middelen levert Huigen commentaar op hedendaagse situaties
entourage, die zich na een geheimzinnige uitweiding zegt: Steven, mijn zoon, ik ben ‘t, / de metafysische Ingenieur, / je maker! Steven moet weinig van de man hebben: iets eerder zegt hij (…) hoe huis’lijker / Uw woorden, hoe groter mijn argwaan. Toch blijven ze elkaar in de loop van het gedicht vergezellen en doorlopen ze – terwijl de vaderfiguur uiteenlopende gedaanten aanneemt – verschillende ‘werelden’: zoals een scheepsinterieur en het knekelveld langs de Lethe, de mythologische rivier van de vergetelheid.”
Symbolisch voorwerp
In zo’n zinnebeeldig verhaal springt een auteur anders met tijd en plaats om dan in een roman of realistische vertelling.
Huigen: “De belangrijkste stuwende momenten zijn de overgangen van de ene wereld naar de volgende,” betoogt Huigen met toenemend enthousiasme. “Het is de kunst om zo’n… zo’n transformatie te bewerkstelligen zonder dat het willekeurig wordt..”
Hoe voorkom je dat?
“Bij iedere overgang is het van belang dat er op zijn minst één symbolisch voorwerp in het spel is. De monocle van de vaderfiguur bijvoorbeeld. Verder doet zich trappen of valluiken voor; en steeds is er iets van een maalstroom – even tolt het hele universum in het rond.”
Buiten de grot
Ging Steven verdoofd tussen de klaprozen
Liggen, de papaverbollen knikten
Als kinderhoofdjes op te dunne steeltjes
In de wind, maar knakten niet doch bogen
Diep voor wat hen in eindeloze deining
Beroerde. Dobberend op de golven
Dreef Steven aldus naar dezelfde maalstroom
Die hem eerder verzwolg. Maar in plaats van
Een koude die hem doorvoer, doorspoelde
Hem een verzengende gloed en werd hij
Als door onzichtbare handen opgetild
En boven hem door een kier getrokken,
Waarna, alsof hij al die tijd zijn adem
Ingehouden had, zijn longen, snakkend eerst
Naar lucht, in een schreeuw uitbarstten. [p.66-67]
In de verte doet deze Steven-bundel denken aan de Metamorfosen van Ovidius. Net als het werk van de Romeinse dichter bevat Steven tal van geleerde verwijzingen – naar Pessoa bijvoorbeeld – en grappen… Bijvoorbeeld wanneer de vaderfiguur de gedaante heeft aangenomen van Hypnos, de god van de slaap, tegen wie Steven net te keer is gegaan.
Hypnos deed er wijselijk
Gedurende een tiental seconden
Het zwijgen toe, om Steven te laten
Bekomen van de loutering die hij
Met zoveel woorden had getracht teniet
Te doen, en sprak toen: [p.65]
Ziekte
Met aloude poëtische middelen levert Huigen commentaar op hedendaagse situaties. Dezelfde Hypnos heeft het op zeker moment over (…) ‘een succesvolle deconstructie’ die wellicht ‘nodig’ is…
(…)
Om gemakkelijker aan de beweeglijkheid
Van de moderne tijd te beantwoorden
En op de dagelijkse gejaagdheid
Te anticiperen. Toch blijf ik er
Liever als een ziekte over denken
Zolang tegenover zoveel verwarring
Niets dan zotteklap wordt gesteld. Je noemt
Jezelf kunstenaar, scheurt foto’s uit glossy’s
(…) [p.63]
Het derde deel belooft nog spannender te worden. Want nadat de dichter in twee Steven-bundels de muze uitvoerig heeft aangeroepen, gelijk het een bestijger van de Zangberg betaamt, zal de held het in de derde en laatste bundel zonder Muze moeten stellen – en zonder de vaderfiguur, van wie hij zich aan het eind van het tweede deel heeft los gezongen.
Reacties op "Een verhalend gedicht: René Huigen over zijn werk"
No comments yet