1 | Kopland, Rutger |
Verzamelde gedichten | |
2 | Driessen, Martin Michael |
Rivieren | |
3 | Mann, Thomas |
De Toverberg |
archief
Evolutie van de boekensloten
In bibliofiele gelederen wordt algemeen erkend dat de populariteit van decoratieve clausuur op boekbanden eerst in de achttiende en daarna in de negentiende eeuw tot ongekende hoogte is gestegen. Toch kwam in de zestiende en zeventiende eeuw het fenomeen ook reeds voor, zij het sporadisch, met name op religieuze lectuur van adellijke personen. Eerder, zoals blijkt uit illustraties in middeleeuwse handschriften, werd sluitwerk eveneens aangebracht op boekwerken met inhoud van – veelal – kerkelijke strekking.
Aanvankelijk werden boeksluitingen exclusief aangebracht op folianten, grote Bijbels en missalen, maar vanaf de Gouden Eeuw kwamen sloten – al of niet van edelmetaal – bovendien voor op minder grote exemplaren, zoals op zakbijbeltjes, gebeden- en misboekjes. In deze bespreking komt een aantal voorbeelden aan de orde, waaruit een interessante ontwikkeling in verschijningsvormen van klein boekbeslag blijkt.
Dertiende-eeuws miniatuur
Uit een verlucht handschrift van omstreeks 1250 is de hier afgebeelde hoofdletter ‘D’ afkomstig. Zulke initialen werden dikwijls in Beierse manuscripten aangetroffen; het zogenoemde ‘Komburg Psalter’1 (ca. 1240- 1245) is een van de bekendste. In deze gestileerde miniatuur is een geestelijke afgebeeld met in zijn rechterhand een dik boek waarop twee forse sloten. In die tijd waren dergelijke boeksluitingen louter functioneel (het bij elkaar houden van de platten ter bescherming van de inhoud) en niet zozeer versierend. In navolging van deze Duitse gewoonte werden in daaropvolgende eeuwen grote boekwerken en kerkelijke geschriften op folioformaat ook in de rest van Europa van aanmerkelijk sluitwerk voorzien. Denk aan de enorme missalen met zilveren platten en sloten, die tijdens de rooms-katholieke eredienst prominent zichtbaar op hoge katheders stonden of aan de grote Statenbijbels met zware koperen sluitingen en hoeken, die op kansels van protestantse kerken lagen. Echter, in deze verhandeling gaat het niet om de – ongetwijfeld doelmatige – vergrendeling van zulke folianten of andere ‘dikke pillen’, maar ligt de nadruk op het versierend element van sluitwerk op kleine, handzame kerkboeken.
Book of Common Prayer
Een vroeg voorbeeld van een met siersloten voorzien kerkboekje op octavoformaat2 is gesignaleerd op een schilderij, toegeschreven aan William Scrots (actief 1537-1554). Hierop is Eduard VI met een bijbeltje in zijn hand weergegeven. Deze Eduard VI (1537-1553), prins van Wales, werd op negenjarige leeftijd koning van Engeland en Ierland; hij stamde uit het huis Tudor. Van hem staat geschreven dat hij zwak was, maar begaafd en zeer geleerd. In zijn tijd vond de vorming van de Anglicaanse kerk plaats en werd het Book of Common Prayer (1548) ingevoerd. Ondanks het feit dat de schilder het woord ‘Biblia’ op de snede van het kerkboek heeft aangebracht, wordt aangenomen dat hier een van de eerste exemplaren van dit befaamde gebedenboek is afgebeeld. Dat er zich ook sluitwerk op het boekje bevindt, toont hoezeer men ingenomen was met het Book of Common Prayer, vanaf midden zestiende eeuw in gebruik – hier en daar nog steeds – in praktisch alle Engelssprekende landen.
De zusjes Von Rietberg
Bijgaand dubbelportret toont slechts de helft van een familieschilderij; beeltenissen van de vader Graaf Johann II von Rietberg (1523-1562) en van de moeder Agnes von Bentheim und Steinfurt (1531-1589) zijn vroeger van dit schilderstuk gescheiden (eraf gezaagd). Aparte portretschilderijen brachten kennelijk meer geld op; later zijn de delen – gelukkig – weer samengevoegd en thans te zien in het Landesmuseum te Münster. De renaissanceschilder Hermann tom Ring (1521-1596) heeft in opdracht van moeder Agnes beide meisjes uitgebeeld in kostbare dracht en met weelderige sieraden; ook zijn enige zinnebeelden toegevoegd (1564). Links zit de dertienjarige Irmgard (Ermengard of Armgard) met een papegaai (gold als een weerspannig dier; wellicht symbolisch voor deze jonge gravin?). Haar zusje van zeven jaar Walburg (ook Walburga genoemd) zit ernaast, vergezeld van een aapje (misplaatste karikatuur van hartstocht?) en in haar rechterhand een anjelier, ook wel als ‘nagelbloem’ aangeduid (symbool van het lijden van Christus). Het meest opmerkelijke – en in dit kader belangwekkendste – attribuut van deze schildering is wel het prachtig versierde kerkboek in de linkerhand van Walburg. Het heeft niet alleen zilveren sluitwerk, maar ook zilveren hoeken en andere sierstukken. Tot dan bekende schilderijen, waarop gegarneerde bijbeltjes voorkwamen, toonden nooit beslag, wel sloten. Hier is een slot door de schilder subtiel opengelaten, ernaar verwijzend dat een bijbeltje geen gesloten boek behoort te zijn… In Rietberg (sinds 1456 een leen van het landgraafschap Hessen) werd gedurende het tweede kwart van de zestiende eeuw de Reformatie ingevoerd. Dus zal het afgebeelde kerkboek een lutherse of gereformeerde inhoud hebben gehad. De schitterende uitvoering van het zilverwerk op dit luxueuze boekje past dan wel niet zozeer in dit protestantse milieu, maar in het kader van de opdracht om een overladen schilderij te maken komt het zeker tot zijn recht. Waar het mooie boekje ooit is terechtgekomen is onbekend. Gravin Walburg von Rietberg (1557-1586) huwde met graaf Enno III van Oost-Friesland en kreeg een dochter Sabina; of die het bijbeltje heeft geërfd, wat logisch geweest zou zijn, vermeldt de geschiedenis niet.
Zeventiende-eeuwse voorbeelden
Uit de eerste helft van de Gouden Eeuw zijn exemplarenBP136 Boeksloten 5 overgebleven, die een goed beeld geven van de toenmalige constructie van boeksloten. Dat zag er nog best eenvoudig uit, getuige de twee afgebeelde bijbeltjes. Beide zijn Nederlands, maar in verschillende talen uitgevoerd. Het bovenste bandje (slechts 11 cm hoog) behelst het Nieuwe Testament in de Latijnse taal, gedrukt door Wilhelmus Blaeu te Amsterdam, 1633. Het onderste boekje dateert van 1649 en is tweetalig. In de rechter kolom Franse tekst (met Latijns schrift) en in de linker kolom Nederlandse tekst (met Gotische letters). Het kerkboek bevat het Nieuwe Testament, aangevuld met de Psalmen en was bestemd voor gebruik in de Waalse kerk. Het is gedrukt in Amsterdam door Baltus de Wild en verkocht door Jan Marcus, boekverkoper op de Dam in ‘De Beslagen Bijbel’. Beide boekjes zijn gebonden in een duurzame leersoort met pukkelstructuur (ook wel haaien- of roggenleer genoemd). Ter versiering zijn de platten voorzien van lijnenkaders in blindstempeling. De boekjes hebben ongecompliceerde, dubbele sluitingen. Hiervan zijn eigenlijk alleen de klamparmen in het zicht gelaten. De montage van de sloten, met name de aanhechting op de boekband, werd min of meer weggemoffeld. Bevestigingsplaatjes van de muiters (aan het bovenplat) en van de scharnierende aanzetstukken (aan het onderplat) werden op de houten platkern3 bevestigd, waarna het boekbindersleer eroverheen werd getrokken. Met siernageltjes werden de montageplaatjes vastgezet. Als kerkboekjes toentertijd al voorzien werden van sluitwerk – wat nog zeker geen gemeengoed was – dan was dit lang niet altijd van edelmetaal. Het grote exemplaar heeft strakke, summier bewerkte bronzen sloten en het kleinere bandje heeft zilveren sloten, beide volgens gangbaar Amsterdams model. Dergelijk klein zilverwerk werd destijds niet gemerkt, dus blijft verder determineren achterwege.
Meer zeventiende eeuw
Na 1600 zijn ettelijke schilderstukken gemaakt, waarop dames – zelden heren – afgebeeld werden met een bijbeltje in de hand. In het Amsterdamse Rijksmuseum hangt het konterfeitsel van Maritge Voogt, burgemeestersvrouw te Haarlem, in 1639 geschilderd door Frans Hals4 ; als enig attribuut toont zij een mooi beslagen kerkboek. In het Bijbels Museum te Amsterdam hangt in het zilverkabinet een portret, Hollandse school, circa 16205, van een meisje, ook een bijbeltje met sluitwerk in haar rechterhand. Het hier afgebeelde schilderij, ook Hollandse school, 1638 (particuliere collectie) laat een Hollandse dame zien, een kerkboekje met zilveren sloten in haar linkerhand. De compositie van boeksloten en boekbeslag veranderde wel gedurende de loop der jaren. Dat is goed te zien aan het hier getoonde voorbeeld, een kerkboek uit het einde van de zeventiende eeuw. Er had zich een betere methode voorgedaan om de sluitingen vast te zetten op de boekbanden. Als verlengstukken werden klinkplaatjes aan de muiters en aanzetstukken bevestigd en als het ware om de platten heen gevouwen. Door een speciale opening werd van voor naar achteren een zilveren kopspijkertje gestoken, dat aan de binnenzijde van de platten werd omgebogen of geklonken. Opvallend is dat de strakke klamparmen van de sloten gedurende de loop van de eeuw praktisch identiek gebleven zijn. Maar sierlijke muiters en aanzetstukken kwamen in al hun luister en functionaliteit in het zicht. Ze werden met bijpassende hoeken en andere sierstukken op de banden gemonteerd, samen een verrijking vormend van het betreffende (kerk)boek. Dit exemplaar vormt een toonbeeld van een fraai zeventiendeeeuws missaaltje, gevat in dezelfde leersoort als de eerder besproken bijbeltjes. Het behelst een geïllustreerd Hemels Palmhof. Volgens de titelpagina is het vervaardigd in Antwerpen, voor Gerardus van Bloemen, drukker en verkoper ‘bezuyden het Stadthuys, in de Nieuwe gekroonde Berg Calvarie’. De approbatie (toestemming tot het uitgeven) dateert van 11 juni 1683 en is verleend door D. Vander Mey. Het zilverwerk van de sloten en het beslag is wederom niet gemerkt, maar gemaakt volgens een zeer geliefd patroon, dat veelvuldig voorkwam op Nederlandse boekjes6 van joodse, rooms-katholieke of protestantse snit uit die tijd. Dat een authentieke, handgesmede draagketting is toegevoegd, versterkt de allure van dit fantastische document. Aan de binnenkant van de sloten zijn de initialen gegraveerd van de oorspronkelijke eigenaren, voorzeker een echtpaar; ‘BK’ in het bovenslot en ‘HK’ in het onderslot, de beginletters van hun familienaam
Eerste helft achttiende eeuw
Het is duidelijk waarneembaar dat de styling van kerkboekjes in de eerste decennia van de achttiende eeuw voortborduurde op het design van voorgaande perioden. Er werd voorzichtig met andere leersoorten geëxperimenteerd, zoals te zien is aan de band van het bovenliggende bijbeltje. Die is van kalfsleer met een verfraaiende goudstempeling. Het onderliggende exemplaar heeft nog het bobbelige leer zoals dit in de eeuw daarvoor gangbaar was, terwijl het staande kerkboek gebonden is in een iets fijner gekorrelde leersoort, segrijn genoemd. De sloten van het bovenste bijbeltje verschillen qua model niet veel van het zilverwerk uit de zeventiende eeuw. De klamparmen zijn nog steeds strak, met uitzondering van de kleine tierelantijnen aan de uiteinden. De aanzetstukken en muiters hebben een opengewerkte vorm, zij het speelser aan de buitenranden. Het zilver is wel – maar onduidelijk – gemerkt. Vermoedelijk is het Noord-Hollands (Enkhuizen – 1709?). Hoewel nog bescheiden van omvang en volume, waren de sluitingen en de hoeken van het eronder gefotografeerde boekje reeds levendiger en bewerkt over het hele oppervlak. Alle zilveren componenten zijn zo te zien met de hand gemodelleerd en geciseleerd met florale motieven. Aan de binnenkant van het onderslot staat het jaartal 1706 gegraveerd en in het bovenslot de naam van de bezitster: Berentje Hindercks. De inhoud, het Oude en Nieuwe Testament plus de Psalmen (van Datheen), is gedrukt door Johannis de Geer te Dordrecht (1699). De Acte van Authorisatie is namens Burgermeesters en Regeerders van deze stad getekend door Johan de Witt7, secretaris en lid van de Vroedschap. De zilveren sloten met ruit- en schelpmotief van het staande boek zijn in Amsterdam gemaakt, voorzien van meesterteken (VDT), stadskeur (wapen van de hoofdstad) en jaarletter (1743). Bovendien is aan de binnenzijde van het bovenslot het initiaal ‘ST’ gegraveerd. Dit psalmboek (geheel op noten) bevat de naamlijst van alle intekenaars die de realisatie ervan hebben mogelijk gemaakt. Typisch!
Pruikentijd
In de tweede helft van de achttiende eeuw mochten uitbundige vormen gerust getoond worden; bijbelsloten waren dientengevolge hoe langer hoe meer bedoeld voor de pronk. Het gemak van nieuwerwetse productiemethodes om zilveren voorwerpen te maken werkte opzichtig beslag zeker in de hand. Vooral sinds men de giettechniek goed beheerste, werden boeksluitingen hoe langer hoe dominanter. Naast de adel en het patriciaat konden ook steeds meer gewone burgers zich ruim versierde kerkboekjes veroorloven. Praktisch elke zich respecterende zilversmid beschikte over gietmallen, die hij kon gebruiken om voorstellingen op tasbeugels, gespen, chatelaines, horlogekasten, doosjes en bijbelsloten aan te brengen. Bijgaande illustratie toont een viertal Nederlandse kerkboekjes, voorzien van gegoten sloten; enkele met hoek- en middenstukken. Alle zilveren sluitwerk is aan de binnenkant gegraveerd met de namen of initialen van de eigenaren. Naargelang de gezindte van de bezit(s)ter heeft deze de band van zijn of haar bijbeltje, missaaltje of anderszins met gewenste voorstellingen laten verluchtigen. De getoonde stukken hebben Bijbelse, zinnebeeldige, allegorische of neutrale afbeeldingen en dateren uit de laatste decennia van de achttiende eeuw. De sloten met nieuwtestamentische beelden zijn vervaardigd door Cornelis Stegman te Zwolle (1777). De maker van de sluitingen met symbolische taferelen is vermoedelijk Willem Hoogkamer uit Middelburg (1780). Het zilverwerk met de putti wordt toegeschreven aan Ate Offringa uit Leeuwarden (1794) en de ornamentele decoraties op het kleinere boekje (1774) vertonen veel gelijkenis met het werk van Wybrandus Pierson te Leeuwarden. De inhoud van alle vier banden zijn met Gotische letters gedrukt. Drie bevatten de complete Bijbel en de berijmde Psalmen; in het kleine exemplaar staan uitsluitend het Nieuwe Testament en de Psalmen. Twee bijbeltjes – de dikste – zijn opgevrolijkt met heerlijke prenten, die gedurende de eeuwen diepzwart zijn gebleven.
Romantisch boekzilver
Tot aan het einde van de negentiende eeuw is godsdienstig Nederland geestdriftig doorgegaan met het verfraaien van kerkboekjes, gegarneerd met edelmetaal. Door verfijnde bewerkingstechnieken konden zilversmeden uitgebreid variëren in procedé van vervaardiging. De illustratie toont een greep uit verschillende aanmaakmanieren, zoals stampen, graveren, aanbrengen van oplegwerk, draadtrekken, ajoureren, gieten, e.d. Bij het boekje aan de uiterst rechterzijde van de foto valt op dat het gieten van zilver een chique ontwikkeling doormaakte; de opengewerkte decoratie van florale motieven is hier zeer fijntjes uitgewerkt (circa 1850) door een onbekende zilversmid. Ernaast staat een voorbeeld van boekzilver (1854), eveneens anoniem gemaakt; de hier fraai toegepaste filigreintechniek was een veredelde, bewerkelijke fabricagemethode. Het valt op dat de versiering van zeer veel kerkboekjes in de negentiende eeuw met extra randen werd aangescherpt. Bovenop het middenstapeltje ligt bijvoorbeeld een bijbeltje met vierzijdige omranding (Pieter Schmidt, Leeuwarden, 1843) en ajour sloten, geappliqueerd met figuren die de seizoenen verbeelden. Daaronder een omrand missaaltje met sloten, voorzien van opgelegde crucifixen ( Joh. Kuilman Jr., Veendam, 1847). Het onderste exemplaar heeft randen en sloten (Geert Herwig Jr., ook Veendam, 1866) die zijn gestampt of gedreven uit zilverplaat; kenmerkend voor het werk van edelsmeden uit Noordoost- Nederland. De links staande bijbeltjes hebben ook een omranding. Het uiterst linker boekje heeft zelfs bescherming aan de rug gekregen, zodat het zilver (Hendrik Adema, Leeuwarden, 1860) – zorgvuldig gegraveerd met ornamentele figuren – de inhoud rondom beveiligde tegen beschadiging. Daarnaast staat een bijbeltje, voorzien van uitgestanst sluitwerk met opgelegde en geciseleerde delen (Wed. W. Roelfsema, Winsum, 1860). Het is min of meer toevallig dat hier voorbeelden beschreven en afgebeeld zijn die uit Noord-Nederland afkomstig zijn. Elders in den lande werden kerkboekjes veelvuldig met gelijksoortig romantisch zilverwerk geoutilleerd, waarbij geografische invloeden en verschillen wel een rol speelden, maar niet zo belangrijk waren om hieraan in het kader van dit artikel speciale aandacht te geven.
Twintigste-eeuwse ‘slot’-beschouwing
Nieuwbakken zilveren sluitingen en beslag op kerkboekjes kwamen in de twintigste eeuw zo weinig voor, dat er in deze context geen notitie van genomen hoeft te worden. Als ze al voorkwamen, dan werd teruggegrepen op oude modellen omdat er nog enkele gietmallen van in omloop waren bij sommige zilverhuizen. Dergelijke nieuwe sloten werden geplaatst op hedendaagse Bijbels en vallen dan – met alle respect – onder de noemer ‘imitatiesnuisterijen’. Conclusie is dat tot en met de tweede helft van de negentiende eeuw, zeg tot 1890, zilverwerk op kerkboekjes met harde platten werd geplaatst, maar dat het daarna afgelopen was. Einde van een tijdperk, waarin sloten en beslag op bijbeltjes, psalm- en gebedenboekjes golden als kunst- en cultuurhistorische uiting van religieuze tradities en meesterlijk vakmanschap.
1 Zie o.a. S. Westphal in Studien zur Buchmalerei des 13. Jahrhunderts in Franken, 2011, pp. 163-208.
. 2 Papierformaat van boeken; vanaf ongeveer 16 centimeter hoog is octavo.
3 Materiaal – in dit geval hout – dat aan een plat (onderdeel van de boekband) zijn stijfheid verleent.
4 Zie De erfenis van Kortjakje, 2009, Uitgeverij Kok-Kampen, ISBN 978 90 435 1680 8 - pp. 38-39.
5 Zie Zilver voor de Zondag, 2013, Uitg. Protestantse Pers-H’veen, ISBN 978 90 8525 038 8 - pp. 22/27.
6 Zie Zondags Zilver, 2006, Uitg. NBG-Heerenveen, ISBN 978 90 6126 681 5 - pp. 42-43, 260-261, 436-437
7 Niet dé Johann de Witt, want die stierf in 1672…
Dit artikel verscheen eerder in Boekenpost 136.